50
Alice was jarig. Ze vertelde meneer Braun dat ze met een paar vriendinnen (‘geen jongens’) haar feestje op een jacht ging vieren. De boot was van twee golfvrienden die in The Four Seasons verbleven. Meneer Braun moest ook komen. Hij protesteerde, maar slechts een beetje.
‘Ik ben te oud voor die dingen,’ zei hij.
‘Maar u bent mijn beste vriend,’ protesteerde Alice.
Als een meisje zestien werd mocht je haar niks weigeren, stelde ze. Zodat meneer Braun in zijn zomerse pak over de kade liep en speurde naar een jacht dat olijk The Bermuda Triangle was gedoopt. Hij werd al van ver toegezwaaid door de moeder van Alice.
Het meisje had vijf vriendinnen uitgenodigd, waaronder Tracey. Er was één heel zwart meisje en één halfbloedje met Chinese ogen. De andere twee waren zusjes die volstrekt niet op elkaar leken (de ene lang en roodharig, de andere mollig en blond) maar exact gelijk gekleed waren.
Meneer Braun was moe. Hij had twee nachten geleden een zware case gehad. Het betrof de mishandeling van een Zuid-Afrikaanse diamanthandelaar, wat de man niet had gedood, maar hem wel tot een kasplantje had gemaakt. Er lagen zeven dossiers op meneer Braun te wachten, waaronder toch weer vier moorden. Meneer Braun wist niet dat Margo inmiddels ook 25.000 dollar een acceptabel honorarium was gaan vinden.
Op het voordek stond een stoel voor meneer Braun klaar. Hij installeerde zich – zelden ging hij zomaar zitten. Espresso en liefst ook water bij de hand, tabakswaren uitgestald bij een riante asbak, sleutelbos ook maar op het tafeltje.
Meneer Braun werd voorgesteld aan de bemanning. Het waren twee jonge mannen, halverwege de twintig, blond, sportief en energiek.
‘Tracey vindt die met die bruine ogen het leukst, maar ik vind er niks aan,’ fluisterde Alice.
Meneer Braun hoopte dat de jonge mannen zich geen vrijpostigheden tegenover de meisjes zouden permitteren.
Niet ver uit de kust ging de boot voor anker. De moeder van Alice stalde eten uit en sleepte drankjes aan. De meisjes wilden zwemmen. De Amerikanen doken met veel vertoon het water in, maar kregen weinig aandacht van de meisjes, die met een bal speelden. Ze klommen al snel weer aan boord en Alice draaide de volumeknop van de geluidsinstallatie open, zodat dreunende muziek opklonk. In hun bikini’s dansten ze op het dek.
Nadat de meisjes zich uitgeleefd hadden in steeds wildere dansen werd het wat rustiger. Het jacht kwam weer in beweging. Meneer Braun moest een schimmelig kaasje op een stukje stokbrood proeven. Alice kwam naast hem zitten. Verderop lagen haar vriendinnen in de zon te doezelen. Alleen het mollige meisje zocht contact met de bemanning.
‘Ze heeft al drie vriendjes gehad, maar ze is ook al achttien,’ zei Alice, die meneer Braun zag kijken.
Hij knikte.
‘Ik hoef geen man omdat hij spieren heeft,’ zei Alice. ‘Ik heb liever iemand die boeken leest. Net als u. Dikke boeken.’
‘Ik lees ook dunne boeken, hoor.’
Er viel een aangename stilte. Niets dan de motor van het jacht, de wind, de zee.
‘Ik wil u iets vragen,’ zei Alice zacht, zodat de anderen het niet konden horen. ‘U kunt in het verleden kijken, toch?’
‘Nou, niet zomaar,’ reageerde meneer Braun.
‘Nee, dat weet ik ook wel. Maar waarom kunt u dan niet in de toekomst kijken?’
De vraag verraste meneer Braun. Het was iets dat hij zich nooit had afgevraagd.
‘Later ga ik een man ontmoeten van wie ik heel veel zal houden en hij van mij, maar weet u hoe hij eruitziet? Dan weet ik dat alvast.’
Meneer Braun lachte.
‘We kunnen het proberen,’ zei hij overmoedig.
Alice sprong op.
‘Bill,’ riep ze naar de jongen die achter het stuur stond, ‘heb je papier en zo aan boord?’
‘In het kastje naast de cd’s!’ schreeuwde hij terug.
Alice was snel terug met een schrijfblok en een viltstift. Meneer Braun besloot het spelletje maar mee te spelen. Alice was opgewonden. Haar vriendinnen kwamen dichterbij. Alice ging op haar knieën voor meneer Braun zitten en greep spontaan zijn handen. Hij sloot zijn ogen. Vervolgens maakte hij een tekening. Voor het eerst in vele jaren maakte hij een portret zonder gestuurd te worden door horrorbeelden. Op schoolavonden had hij het vaker gedaan, dan poseerden de leerlingen op een krukje en fabriceerde hij met snelle halen een goed gelijkend portret. Ook wel gewoon in de klas, terwijl de kinderen een proefwerk maakten. Wat hij nu op papier zette had ook niets te maken met een occulte ingeving. Hij tekende onbezorgd, gewoon wat hem leuk leek voor Alice.
De meisjes bespraken de prent met veel plezier.
‘Hij heeft een bril op!’
‘Hij lijkt op die tennisleraar in de Hamilton Estate.’
‘Hij is te oud voor je, Alice.’
‘Wilt u het bij mij ook doen, meneer Braun?’
Zo maakte meneer Braun zes tekeningen. Het half Chinese meisje was het meest onder de indruk.
‘Die ken ik,’ zei ze. ‘Die ken ik echt. Dat is een vriendje van mijn neef in San Francisco.’
Dat vonden de andere meisjes dolle pret. Ze borgen hun schatten zorgvuldig op en gingen met hun blikjes cola light in een rubberen boot hangen die op het dek lag, speculerend over de voorspellingen die meneer Braun had gedaan.
‘Wilt u het ook bij mij proberen?’ vroeg de moeder van Alice, zacht en timide.
‘Het stelt niks voor, ik heb maar wat gedaan,’ zei meneer Braun.
Ze keek hem smekend aan, dus pakte hij haar handen en ging met de stift naar het papier. Niets. Niets schoot hem te binnen. Doe dan wat, zei hij tegen zichzelf, het maakt niet uit. Maar het lukte niet.
‘Het spijt me,’ zei hij.
‘Dat dacht ik al,’ fluisterde de vrouw. ‘Het zit er voor mij niet meer in.’
Meneer Braun vroeg zich af of dit een paranormaal geval van leeftijdsdiscriminatie was en hoopte dat hij lang genoeg zou leven om te weten of zijn tekeningen van de jongens voor de meisjes waarde hadden gehad.
Maar hij was er ongerust over. Het spelletje met de meisjes had hem verward. Hij dacht dat hij maar wat deed, maar het was hem niet gelukt zomaar iets te tekenen. Hij schetste wat hij zag, wat hij binnenkreeg. Was zijn gave door training en veelvuldig gebruik uitgebreid? Kon hij niet alleen zien wat gebeurd was, maar ook wat nog stond te gebeuren? Hoe ver ging dit? Als dit allemaal voorbij was moest hij het kunnen uitzetten. Als een radio.
In zijn bezorgdheid had hij niet gemerkt dat Alice weer naast hem was komen zitten.
‘Hoe vindt u mijn zonnebril?’ vroeg ze.
‘Mooi. Wat was het ook alweer?’
‘Een Ray-Ban. Kijk, hier staat het.’
Ze boog naar hem over. Haar adem blies warm in zijn gezicht.
‘O, ik was het bijna vergeten,’ zei hij. ‘Ik heb ook nog iets voor je.’
Hij tastte in de zak van zijn colbertjasje. Het was een klein pakje.
‘Mag ik raden?’ stelde Alice de onthulling nog wat uit. ‘Is het chocolade? Nee. Een luchtje?’
‘Pak nou maar uit,’ zei meneer Braun glimlachend.
Ze trachtte het gouden, glimmende pakpapier te sparen terwijl ze de plakbandjes lospeuterde.
‘Het is een iPod! O, meneer Braun, wat geweldig... Maar dat is veel te duur!’
Ze sloeg een arm om zijn hals. Haar lippen ging naar zijn wang, maar omdat hij zich net even draaide, genietend van haar blije gezichtje, kwam de kus vlak naast zijn mond terecht.
‘U bent zo’n schat. Mama! Kijk eens wat ik gekregen heb!’
Toen het jacht de haven van Charlestown binnenvoer stond Elizabeth op de steiger.
‘Ik kom even gedag zeggen,’ zei ze. ‘De dokter vindt het beter dat ik naar Miami ga voor controle...’
‘Doe rustig aan,’ zei meneer Braun. ‘En pas op jezelf.’
Ze omhelsde hem.
‘Dat moet ú zeggen,’ zei ze.